‘Ik hoor mezelf zeggen wat mijn moeder vroeger zei’
Linda is moeder van drie kinderen, onder wie een tweeling. Vroeger dacht ze dat zij het anders en vooral beter zou doen dan haar ouders. ,,Maar ik lijk toch best veel op ze.”
Vroeger wist ik alles beter. Ik zou het anders, nee, zelfs beter doen dan mijn ouders. Ik zou beslist niet dezelfde fouten maken. Totdat ik zelf kinderen op de wereld zette en ontdekte dat ik toch best wel veel op mijn ouders lijk…
Hongerdood
Het is zondag in de vroege middag. Lunchtijd. Met veel moeite heb ik om 10.00 uur een banaan bij mijn kinderen naar binnen gewerkt, om ze te voorzien van de nodige vitamientjes. Ze zijn er niet aan overleden. Nu begint de strijd om de gezond belegde boterham. Zoals elke goede moeder probeer ik de gezonde keuzes aan te prijzen. Ik heb er immers zelf ook een fortuin voor betaald, dus het moet op! Hmmm, kijk eens hoe lekker! Als volleerd kwakzalver met het nieuwste wondermiddel stal ik vol enthousiasme het verantwoorde beleg op tafel uit. Het draait om de presentatie.
Op mijn bord ligt een bruine boterham met ‘Tot wel 40 procent meer groenten’-spread en daarop een gezichtje van een reepje paprika als mond en twee halve cherrytomaatjes als oogjes. Het gezichtje kijkt me een beetje bedenkelijk aan. Vol verwachting presenteer ik mijn bord, maar mijn creatie wordt afkeurend uitgejouwd. Onder luid ‘neeeee’ geschreeuw en afwijzende gebaren, alsof ik gif voor hun neus houd, schuif ik m’n bord aan de kant en zet verslagen het nieuwe pak vlokkenfeest op tafel.
Nu heb ik hun aandacht en de boterhammen worden gretig belegd. Terwijl ik mijn tweeling uitleg dat je veel meer met een broodkorst kan doen dan alleen aflikken, zeurt m’n oudste zoon om nog een boterham met vlokken. Dit zou zijn derde boterham worden en dat vind ik te gortig. Het vlokkenfeest is afgelopen.
,,Maar ik heb nog zo’n honger”, zeurt mijn oudste. Ik probeer nogmaals mijn bruine boterham met scheef gezicht aan hem te slijten, maar die wijst hij met opgetrokken neus af. Nee, hij moet toch echt een boterham met zoetigheid hebben, anders sterft hij van de honger. In zijn jammerlijk beklag wordt hij bijgestaan door de tweeling. De twee kopjes worden in de nek gegooid en in koor bulderen ze met z’n drieën ‘honger!’. Ik schend de rechten van mijn kinderen door ze niet te voorzien in hun eerste levensbehoefte – aka onbeperkt chocoladevlokken eten – en laat ze creperen van de honger.
Kindjes in Afrika
En dan gebeurt het. De irritatie loopt op en mijn pedagogische opvoedkundige vaardigheden worden maximaal getest, maar dit had ik niet verwacht.
‘Kindjes in Afrika hebben pas honger!’
Het is eruit voordat ik er erg in heb. Het rolt zo van m’n tong. Ik sla een hand voor mijn mond van verbazing. Heb ík dat gezegd? Dat ene zinnetje heb ik als kind vaak gehoord en mijzelf voorgenomen nooit tegen mijn eigen kinderen te zeggen. Wat had ik een hekel aan dat zinnetje. Mijn nekharen gaan er recht overeind van staan. Het is een mededeling waar kinderen helemaal niets mee kunnen. Nog nooit heeft een kind geantwoord ‘oh, maar nu is het mij duidelijk dat ik in zo’n bevoorrecht land in weelde leef en niets tekortkom in verhouding tot mijn leeftijdsgenootjes in ontwikkelingslanden’. Om vervolgens braaf te gaan spelen.
Het is een dooddoener wat je als kind de mond snoert. Destijds gaf het mij het gevoel dat ik niet werd begrepen. Ook ik ging op dat soort momenten dood van de honger, omdat ik niet nog een broodje pindakaas of een lolly mocht. Nee, ik zou rust en geduld met mijn kinderen hebben en ze begripvol uitleggen wat wel en niet kan, zonder daar kinderen van onder de evenaar bij te halen.
Lijk ik op mijn moeder?
Waarom heb ik het dan gezegd? Is dit aangeleerd gedrag wat ik heb overgenomen van mijn eigen jeugd? Mijn moeder had het zwaar. Ze had MS en was daardoor al op jonge leeftijd gehandicapt. Al in mijn prille jeugd begon het aftakelen en moest ze beetje bij beetje inleveren.
Toch heeft ze vier kinderen grootgebracht. Tel daar nog mijn waanzinnig koppige en eigengereide, drukke persoonlijkheid bij op en je hebt een huis vol herrie. Sinds ik zelf kinderen heb – vooral na de komst van de tweeling – heb ik groeiende bewondering voor mijn moeder. Pas als je moeder bent, realiseer je je wat jouw eigen moeder voor je heeft gedaan en heeft doorstaan. Het begrip en respect voor haar groeit met het aantal slapeloze nachten naast een kinderbedje, de huiluurtjes en de eindeloze berg aan vieze luiers die door mijn handen gaat.
Opvoeden is zwaar werk, zeker als je eigen lichaam het laat afweten. Ik mankeer lichamelijk niets, maar ervaar het ook vaak als zwaar. Zeker met een tweeling. En zeker als de tweeling tegelijk hulp nodig heeft, omdat er bij beide poep door het kraagje naar buiten komt. (Blijkbaar is het een natuurwet dat dit bij tweelingen altijd tegelijk gebeurd.) Nu begrijp ik dat zo’n korte dooddoener of discussiestopper soms gewoon de enige snelle uitweg is om de situatie weer in de hand te krijgen. Het is een verpakte, maar resolute nee.
Oma stopt het zeuren
Helaas is mijn moeder vorig jaar overleden. Ik mis het om haar vragen te kunnen stellen over hoe zij het vroeger deed en hoe ik was. Antwoorden op vragen die helpen bij het begrijpen van mijzelf als moeder. De laatste jaren was ze hard achteruit gegaan waardoor diepgaande gesprekken eigenlijk niet echt meer mogelijk waren. Die ene zin heeft mij even bewustgemaakt van haar onoverbruggelijke afwezigheid.
Ik keer terug uit mijn déjà vu en zeg sorry tegen mijn kinderen. Die kindjes in Afrika hebben niets te maken met wat er aan onze eettafel gebeurt. Ik leg ze uit dat mijn moeder, oma, dat vroeger tegen mij zei als ik zeurde om meer eten. Ik pink een traantje weg. Mijn oudste zoon pakt mijn hand vast en zegt: ,,Nou mama, dan wist oma heel goed hoe je iemand laat stoppen met zeuren.”
Ja, dat kon ze zeker. Ik strooi afwezig nog een boterham vol met vlokken en de jongste twee gaan gestaag verder met het likken aan een broodkorst.
Lees ook: Tweeling in bad: ‘Niet je broer slaan met de badeend’
Foto: Linda